Kaart 7 van “Koor van vogels”

Prent van Kitagawa Utamaro (1753?-1806) uit Momochidori: kyōka-awase (百千鳥狂歌合) uit 1791.

Links op deze prent staat een strandloper-, steltloper- of snipachtige, de soort is niet te determineren, Japans shigi 鴫. Op grond van snavellengte en kleur van de poten, liggen de aoashishigi (groenpootruiter, Tringa nebularia), de isoshigi (oeverloper, Tringa hypoleucos) of de koshigi (bokje, Lymnocryptes minimus) het meest voor de hand. Alleen past de tekening van het verenkleed daar niet helemaal bij, maar dat is een probleem dat ook voor de andere soorten uit de familie Scolopacidae geldt.
Het gedicht bij deze vogel is van Senkyaku Banrai (千客万来).

ねもやらで
後生大事に
まつ夜半の
さびしさまさる
鴫のかんきん
ne mo yarade
goshō daiji ni
matsu yowa no
sabishisa masaru
shigi no kankin
Slapen kan ik niet –
heel de nacht wacht ik op haar
naar wie ik verlang.
Roerloos als een snip lees ik 
soetra’s en eenzaamheid groeit.

De term shigi no kankin letterlijk ‘de snip die stil soetra’s leest’ verwijst naar de manier waarop steltlopers stil op de rijstvelden staan, zonder te proberen hun veren glad te strijken, alsof ze geheel in beslag worden genomen door het lezen van boeddhistische lectuur. Dat vindt ook een weerklank in de term goshō daiji dat letterlijk betekent ‘belangrijke dingen om te doen voor het leven hiernamaals’ en dat zijn oorsprong vindt in het boeddhistische geloof in reïncarnatie. De shigi wordt traditioneel in de poëzie geassocieerd met de herfst en ook dat wijst op een gevoel van eenzaamheid. Wie de lettergrepen van de oorspronkelijke tekst telt en concludeert dat dit gedicht slechts 27 in plaats van 31 lettergrepen heeft, wil ik zeggen dat een lange klinker als een dubbele lettergreep telt en ook de slot-n telt als lettergreep. De woorden goshō daiji bestaan dus niet uit vier, maar uit zes lettergrepen: go-sho-o da-i-ji. En kankin bestaat niet uit twee, maar uit vier lettergrepen: ka-n-ki-n.

Rechts op de prent staat het winterkoninkje (Troglodytes troglodytes), Japans misosazai 鷦鷯. (In het Nederlands heet dit vogeltje tegenwoordig officieel winterkoning, maar ik ben te veel gewend en gehecht aan de oude naam met de verkleinvorm, om hem te laten vallen.)
Het gedicht bij deze vogel is van Karagoromo Kisshū (唐衣橘洲), pseudoniem van Kojima Gennosuke (小島源之助) (1743-1802).

大鵬の
たかき心の
君ゆへに
うきみそさゞゐ
よりもつかれず
taihō no
takaki kokoro no
kimi yue ni
uki misosazai
yori mo tsukarezu
Jouw ambitie is
groots als van de vogel Peng.
Ik houd veel van jou,
maar een winterkoning kan
nooit zo hoog vliegen als jij.

De dichter refereert in dit gedicht aan de klassieke Chinese traditie. Hij betreurt dat een simpel man als hij nooit een mooie vrouw, zoals een courtisane van hoge rang, kan benaderen. De courtisane wordt vergeleken met de Taihō (de vogel Peng) uit de geschriften van de Taoïstische filosoof Zhuangzi (±369-286 v.Chr.). De Taihō heeft een enorme spanwijdte en kan mijlen hoog vliegen en zes maanden aan een stuk in de lucht blijven. Ook het winterkoninkje wordt door Zhuangzi genoemd. Hij beschrijft hem als een nederige vogel. De twee vogels worden ook in een gedicht van de Chinese dichter Bo Juyi (772-846) met elkaar vergeleken. In dit gedicht dient mi als spilwoord, eerst als deel van mi-uki ‘smoorverliefd zijn’ en vervolgens als deel van de naam van de vogel misosazai.

Terug naar de pagina “Koor van vogels”.
Terug naar de overzichtspagina van de 15 kaarten.
Vertaling van de gedichten © Steven Hagers.