Cultuurles 5 Volksuniversiteiten

We beginnen met de oudste muziek van Japan, de Gagaku (雅楽), letterlijk ‘elegante muziek’. De oorsprong van deze muziek is heel duidelijk aangegeven, namelijk het jaar 589. In dat jaar werd vanuit Korea het boeddhisme in Japan geïntroduceerd samen met vele andere zaken, waaronder deze muziek. Deze muziek met vele Chinese en Koreaanse invloeden wordt nog steeds beschouwd als de officiële muziek van het keizerlijk hof. Deze heb ik ook de vorige les al behandeld.


Als je deze muziek vergelijkt met de muziek uit de Chinese Tang-dynastie (618-908), waar de gagaku mee verwant is, dan valt meteen het verschil in tempo op.

Het schijnt dat de gagaku vroeger ook veel sneller moet zijn geweest, maar in de loop van de tijd steeds trager is geworden. Dat is trouwens een meer algemene tendens in de Japanse muziek en zelfs de hele traditionele cultuur. Het geldt voor het -theater en ook de gebaren die bij de theeceremonie gebruikt worden, zijn allemaal zo traag, dat het haast niet anders kan dan dat die vroeger veel sneller geweest moeten zijn. Zo leidt vertraging eigenlijk tot verstilling.

Muziek, toneel en dans. (能) betekent ‘vaardigheid’ of ‘talent’. Het is interessant om de parallellen te zien met Westerse toneeltradities. In het -theater spelen de acteurs vrijwel altijd met maskers die de karaktereigenschappen van de rol verbeelden. Het zijn alleen mannelijke acteurs, vrouwen mochten niet spelen. Een voorstelling duurt oorspronkelijk een hele dag, met vijf stukken afgewisseld door kortere kluchten, de Kyōgen (狂言), letterlijk ‘wilde spraak’ of ‘gekke woorden’. Dat zijn allemaal elementen die je ook ziet in het Griekse theater en in de Middelnederlandse Abele spelen.

De belangrijkste -schrijver is Zeami Motokiyo (世阿弥元清; c. 1363 – c. 1443) Dit stuk is van hem: Izutsu (井筒), de ‘putrand’. Gebaseerd op een oud verhaal over een jongen en een meisje.

Een andere vorm van theater is veel later ontstaan, namelijk in de zeventiende eeuw. Dit is het Kabuki (歌舞伎). Dit is een theatervorm die bestemd was voor het volk. was voor de aristocratie en Kabuki voor het volk. In de zeventiende eeuw kwam er meer welvaart in de Japanse maatschappij omdat er rust kwam, na een eeuw van gruwelijke burgeroorlogen. Is het vooral verstild, het Kabuki is voornamelijk spectaculair. Acrobatiek, zang, dans, spectaculaire toneeltechnieken, dat alles vormt de basis van het Kabuki. De acteurs bereikten een popsterstatus, Er werden prenten van ze gemaakt die aan toeristen verkocht werden. Aanvankelijk speelden ook vrouwen in het Kabuki, maar omdat die vaak als prostituee buiten de voorstellingen met bewonderaars naar bed gingen, werd dat door de strenge feodale regering verboden. Dat heeft trouwens ook weer een opvallende parallel met de operatraditie in de zeventiende en achttiende eeuw in Italië. Sinds die tijd worden de vrouwenrollen door gespecialiseerde mannelijke acteurs vertolkt.

Hieronder een aantal filmpjes met voorbeelden van Kabuki.


Vorige week hebben we verschillende orkest- en toneelvormen bekeken. Deze week lichten we een aantal kenmerkende instrumenten uit de Japanse muziektraditie uit.

De Biwa (琵琶) is een zessnarige luit die wordt aangeslagen met een groot plectrum en die gebruikt wordt voor het zingen van ballades. De Biwa is een van oorsprong Chinees instrument, de Pipa. Een typisch middeleeuws muzieksoort. Vaak zijn de vertolkers vrouwen en vaak zijn ze blind.
Het zijn altijd balladen met een grote vertelkracht, vergelijkbaar met de minstreelliederen in het Westen.
Dit stuk heet Nasu no Yoichi. Dit was een samurai in dienst van de Minamoto. Het zijn veel verhalen van de Heike monogatari, de strijd tussen Minamoto en Taira, de Genpei-oorlog (源平) (1180–1185)

Het volgende instrument is de Shamisen, ook wel Jabisen. Dit instrument komt oorspronkelijk uit Zuid-Japan. Het is nog het best te vergelijken met een banjo, althans de klank. Hij heeft drie snaren die net als bij de Biwa met een groot plectrum worden bespeeld. De klankkast is bespannen met kattenhuid en soms ook wel slangenhuid. Het is meer een volksmuziekinstrument, maar heeft ook in het Kabuki een belangrijke rol. Vaak wordt er ook bij gezongen.

Het nationale instrument van Japan is de Koto. Qua geluid lijkt die nog het meest op een harp, maar de speelwijze is totaal verschillend. Er is veel voor dit instrument geschreven. Er zijn verschillende vormen, een 13-snarige, een 17-snarige en tegenwoordig zelfs met 20, 21 of 25 snaren. De snaren worden geplukt met drie vingers met een plectrum eraan.

De bamboefluit of shakuhachi wordt vooral bij zen-muziek gebruikt. Het is een instrument dat ook in het westen populair is geworden.


In de negentiende eeuw, na de openstelling van Japan kwamen Westerse invloeden pijlsnel naar Japan. Dat was ook merkbaar in de muziek. Er werd op een meer Westerse manier gecomponeerd, maar toch nog met duidelijke Japanse elementen. Hier is een beroemd lied: Sakura Sakura, Kersenbloesem. Let op de beelden uit het filmpje die juist de herfstkleuren van de Japanse Esdoorn laten zien, de verkeerde boom en het verkeerde seizoen dus.


Hetzelfde lied gespeeld op een gitaar door een Westerling.

En gezongen.

Een ander interessant aspect van de Japanse volkscultuur dat ik graag wil laten zien en horen, is de zogenoemde Enka. Dit zijn een soort smartlappen. Deze muziek is ontstaan in het begin van de twintigste eeuw en na de oorlog ontwikkeld tot wat het nu is. Althans nu? De populariteit van de muziek bestaat nog steeds, maar hij wordt niet meer gemaakt. Het is vaak een vreemde mengeling van traditioneel Japans en moderne westerse klanken, maar het blijft altijd heel Japans. Als er nog tijd is zal ik er een paar laten horen.



Hier zijn een paar voorbeelden van echte volksmuziek.



En dan ten slotte nog een voorbeeld van Japanse popmuziek. Een nummer dat indertijd ook in het westen populair was: het liedje Ue-o muite arukō (上を向いて歩こう) van Kyū Sakamoto (坂本 九), ook wel bekend als het Sukiyaki-lied.